Leviticus 9

1En het geschiedde op den achtsten dag, dat Mozes riep Aäron en zijn zonen, en de oudsten van Israël;
 achtsten dag, Welke volgde na de zeven dagen der inwijding, waarvan boven gemeld is; Lev 8:35, vergelijk Eze 43:26-27.
,
 de oudsten van Israël Zie boven, Lev 4:15.
2En hij zeide tot Aäron: Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn; en breng ze voor het aangezicht des Heeren.
 u een kalf, Dat is, om voor u geslacht te worden. Zie onder, vs.8.
,
 jong rund, Hebreeuws, de zoon van een rund; dat is, een jonge os.
,
 voor het aangezicht des HEEREN Zie boven, Lev 1:3.
3Daarna spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Neemt een geitenbok ten zondoffer, en een kalf, en een lam, eenjarig, volkomen, ten brandoffer;
 eenjarig, Hebreeuws, zonen van één jaar; alzo onder Lev 14:10.
4Ook een os en ram ten dankoffer, om voor het aangezicht des Heeren te offeren; en spijsoffer met olie gemengd; want heden zal de Heere u verschijnen.
 zal de HEERE u verschijnen Hebreeuws, is u de Heere verschenen. Hij spreekt van de toekomstige geschiedenis; zie daarvan vs.23,24, alsof die tegenwoordig en geschied ware, om de zekerheid en vastheid er van hun in te scherpen; alzo Gen 20:3; Exo 9:3; Mat 26:28, enz.
5Toen namen zij hetgeen Mozes geboden had, brengende dat tot voor aan de tent der samenkomst; en de gehele vergadering naderde, en stond voor het aangezicht des Heeren.
 brengende dat Dit is hier ingevoegd, omdat het woord nemen, wat voorgaat, dikwijls nog een ander woord met zich insluit, wat den zin aanvullen moet. Zie Gen 12:15. Anders, toen brachten zij wat Mozes geboden had tot, enz.
6En Mozes zeide: Deze zaak, die de Heere geboden heeft, zult gij doen; en de heerlijkheid des Heeren zal u verschijnen.
 heerlijkheid des HEEREN zal u verschijnen Versta, de heerlijke tekenen der openbaring Gods door het vuur, wat van den Heere uitkwam, waardoor het brandoffer vanzelf aangestoken en verteerd werd. Zie onder, vs.23,24. Vergelijk Exo 24:16-17, en Exo 40:34-35; Eze 43:2.
7En Mozes zeide tot Aäron: Nader tot het altaar, en maak uw zondoffer, en uw brandoffer toe; en doe verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe, en doe de verzoening voor hen, gelijk als de Heere geboden heeft.
 voor u en voor het volk; Het eerst voor u, opdat gij alzo bekwaam moogt wezen om de verzoening voor het volk te doen, als gij zelf eerst verzoend zult zijn. Want de Levietische priesters, zondaars zijnde, moesten ook voor zichzelven offeren; Heb 7:27-28.
8Toen naderde Aäron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers, dat voor hem was.
 het kalf des zondoffers, Dat is, wat voor de zonde geofferd moest wezen. Vergelijk onder de aantekening op vs.15.
,
 voor hem was Zie boven, vs.2.
9En de zonen van Aäron brachten het bloed tot hem, en hij doopte zijn vinger in dat bloed, en deed het op de hoornen des altaars; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars. 10Maar het vet, en de nieren, en het net van de lever van het zondoffer heeft hij op het altaar aangestoken, gelijk als de Heere Mozes geboden had.
 aangestoken, Dat is, bereid en toegemaakt om aangestoken en verbrand te worden. Alzo onder, Lev 13:14, Lev 13:17, Lev 13:20. Want het is terstond daarna aangestoken en verteerd met vuur, dat wonderbaarlijk uit den hemel viel of uit het heilige der heiligen voortkwam; onder, vs.24.
11Doch het vlees, en de huid verbrandde hij met vuur buiten het leger.
 huid verbrandde hij met vuur Met alles wat nog overig was van dit kalf. Vergelijk boven, Lev 4:11.
12Daarna slachtte hij het brandoffer; en de zonen van Aäron leverden aan hem het bloed; en hij sprengde dat rondom op het altaar.
 leverden aan hem het bloed; Hebreeuws, deden aan hem vinden; dat is, leverden, langden hem, of, dienden hem aan, of brachten tot hem. Alzo in vs.13, 18, enz.
13Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn stukken, met het hoofd; en hij stak het aan op het altaar. 14En hij wies het ingewand en de schenkelen; en hij stak ze aan op het brandoffer, op het altaar. 15Daarna deed hij de offerande des volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers, die voor het volk was, en slachtte hem, en bereidde hem ten zondoffer, gelijk het eerste.
 voor het volk was, Of, van het volk; dat is die voor het volk geofferd zou worden. Vergelijk boven, vs.8, de aantekeningen.
,
 bereidde hem ten zondoffer, Hebreeuws, hij maakte hem zonde; dat is, hij bereidde hem tot een offer voor de zonde. Of, hij ontzondigde hem; dat is, met hem ontzondigde hij, te weten, het volk. Dat is, hij reinigde het van zijne zonden; welverstaande, niet inderdaad, maar in de betekenis, wijzende op de enigen offerande van Christus, welke alleen dadelijk de zonden wegnemen kan; Heb. 9 en 10. Zie boven, Lev 4:20, waarom hij ook gezegd wordt: ons zonde gemaakt te zijn; 2Co 5:21.
,
 eerste Te weten, offer van het kalf. Zie boven, vs.2, 8.
16Verder deed hij het brandoffer toebrengen, en maakte dat toe naar het recht.
 naar het recht Dat is, naar de wettelijke wijze, gelijk dat geschieden moest. Zie boven, Lev 5:10.
17En hij deed het spijsoffer toebrengen, en vulde daarvan zijn hand, en stak het aan op het altaar, behalve het morgenbrandoffer.
 spijsoffer toebrengen, Hetwelk altijd bij het brandoffer gaan moest, gelijk af te nemen is boven uit Lev. 6.
,
 daarvan zijn hand, Te weten, van de meelbloem, waaruit het spijsoffer bestond. Zie boven, Lev 2:2.
,
 het morgenbrandoffer Dat is, dat op iederen morgen gewoon met spijsoffer geofferd moest worden. Zie Exo 29:38-40.
18Daarna slachtte hij den os, en den ram ten dankoffer, dat voor het volk was; en de zonen van Aäron leverden het bloed aan hem, hetwelk hij rondom op het altaar sprengde;
 voor het volk was; Te weten, om voor hetzelve geslacht te worden. Vergelijk boven de aantekeningen op vs.8.
19En het vet van den os, en van den ram, den staart, en wat het ingewand bedekt, en de nieren, en het net der lever;
 wat het ingewand bedekt, Versta, het vet, hetwelk het ingewand bedekt. Vergelijk boven, Lev 3:3, Lev 3:9, Lev 3:14, en Lev 4:8, en Lev 7:3, enz., uit welke plaatsen dit woord ingewand hier tot aanvulling van den zin ingevoegd is.
20En zij leiden het vet op de borsten; en hij stak dat vet aan op het altaar.
 hij stak dat vet aan Namelijk, Aäron.
21Maar de borsten en den rechterschouder bewoog Aäron ten beweegoffer voor het aangezicht des Heeren, gelijk als Mozes geboden had. 22Daarna hief Aäron zijn handen op tot het volk, en zegende hen; en hij kwam af, nadat hij het zondoffer, en brandoffer, en dankoffer gedaan had.
 zegende hen; Te weten, als priester, wiens ambt was, de geestelijke goederen met leren, offeren en bidden het volk Gods uit te delen. De publieke zegening nu is geweest een soort van gebed, waarvan wij het formulier lezen, Num 6:23.
,
 hij kwam af, Te weten, van het kleine heuveltje, niet steil, maar ellengskens opgaande, waarop het altaar stond, zodat men bekwamelijk rondom zien kon wat er op geschiedde. Vergelijk Exo 20:26; anders, afgekomen zijnde.
,
 nadat hij het zondoffer, Hebreeuws, van het doen des zondoffers, brandoffers, enz.
23Toen ging Mozes met Aäron in de tent der samenkomst; daarna kwamen zij uit, en zegenden het volk; en de heerlijkheid des Heeren verscheen al het volk.
 zegenden het volk; Te weten, als dienaar Gods over zijne gemeente. Welke zegening openlijk geschiedde, met aanroeping des goddelijken naams, naar het voorschrift van Num 6:24, enz. Zie ook daarvan Deu 10:8.
,
 heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk Zie vs.24, en boven, vs.6.
24Want een vuur ging uit van het aangezicht des Heeren, en verteerde op het altaar het brandoffer, en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten.
 van het aangezicht des HEEREN, Dat is, van het heilige der heiligen, genoemd met den gehelen tabernakel Gods huis; 1Sa 3:15; 1Ch 6:31-32, waar de ark des verbonds was, een teken van Gods tegenwoordigheid; of versta dit van den hemel, die de woning des Heeren genoemd werd; Deu 26:15; 2Ch 30:27; Isa 63:15, vanwaar ten tijde van Elias het vuur over zijne offerande gevallen is; 1Ki 18:38.
,
 zo juichten zij, Dat is, zij hebben een vreugdegeschrei, of vrolijk geroep gemaakt.
,
 vielen op hun aangezichten Tot een teken van ootmoedigen eerbied. Zie Gen 17:3.
Copyright information for DutSVVA